De volledige titel van dit werk is ‘Handboek voor bijenhouders waarin de natuurlijke geschiedenis der bijen, en hun teelt volgens de Dzierzonse methode, naar de jongste waarnemingen worden medegedeeld’.
Het betreft een heruitgave van het originele boek door J. Dirks uit 1861, uitgegeven door uitgeverij De Laatste der Mohikanen (https://delaatstedermohikanen.nl/). Dit is een non-profitinstelling, die belangwekkende, maar moeilijk verkrijgbare, boeken uit het publieke domein in een nieuw jasje introduceert. Naast de gedrukte versie is van alle titels ook een gratis e-book beschikbaar.
Over het boek
Dit is een van de eerste Nederlandstalige boeken over de moderne bijenteelt. Het is heel boeiend om een beeld te krijgen van wat er in die tijd aan technieken en methoden bekend was. Soms geeft Dirks hierbij blijk van heel moderne inzichten: “In plaats van dus zijn stokken tot een vroegtijdige broedaanzetting aan te sporen, moet men elke dag dat de bijen in het voorjaar langer in de winterrust blijven als een winst beschouwen.”
Dirks was een voorloper en pleitbezorger van het imkeren met losse bouw, maar met weinig volgelingen, zoals hij zelf tot zijn spijt moest vaststellen, in een tijd waarin de korfimkerij nog hoogtij vierde. Korfimkers moesten worden overtuigd van de superioriteit van het imkeren met losse bouw. Toch zou het nog tot na de 2e wereldoorlog duren voordat deze omschakeling een feit was.
Het was een tijd van experimenteren. Hier en daar beschrijft hij ongelofelijk ingewikkelde technieken, die inmiddels volledig in vergetelheid zijn geraakt. Zo beschrijft hij het aftrommelen van volken in kasten met losse bouw. Duidelijk een overgangssituatie van de vaste naar de losse bouw.
Hij pleitte ook voor meer aandacht voor de bijenhouderij door de overheid, vanwege het grote economische belang van de imkerij, dat hij toen al onderkende. Iedere landsman zou enige bijenstokken op zijn erf moeten hebben, vond hij.
Alle begin is moeilijk, ook voor Dirks, en veel raad kreeg hij niet. Zoals de Duitse Freiherr August von Berlepsch, bij wie hij te rade ging, schreef: “Bij een bijenhouder om raad vragen is even vruchtbaar als dat men in het hok van de hond brood gaat zoeken”. Zelf schreef hij: “Wat de een mij mededeelde, werd dikwijls door de andere weersproken.”
Leuk weetje: Dirks noemt de darren ‘hommels’. Dit is niet zo vreemd als het op het eerste gezicht klinkt. Het Franse woord bourdon staat voor een zware klank, bijvoorbeeld van een torenklok. Naar zijn geluid wordt ook de hommel bourdon genoemd, en naar de oppervlakkige gelijkenis met de hommel heet de dar faux bourdon oftewel valse hommel. Dirks laat dat ‘vals’ gemakshalve weg.
Johannes Dzierzon
Von Berlepsch vertelde Dirks over Johannes Dzierzon (geboren in 1811 in Polen), predikant te Carlsmarkt in Silezië (destijds Duits gebied), die in 1845 bijenwoningen met losse bouw had ontworpen. In de Duitse literatuur wordt Johannes Dzierzon vaak als Duitser voorgesteld. Dat komt misschien ook door zijn Duitstalige boeken, maar Dzierzon’s ouders spraken Pools. De Duitse taal leerde hij pas in zijn latere leven spreken.
Dirks raakte sterk beïnvloed door de vele publicaties van Dzierzon. Hij ruimt veel plaats in voor de beschrijving van de kast van Dzierzon. We moeten ons realiseren dat Dzierzon ongeveer in dezelfde periode experimenteerde met uitneembare raampjes als Langstroth in de VS. Het is heel opmerkelijk dat Dirks al zo goed op de hoogte was van wat er speelde op dit vlak. Dzierzon heeft het echter nooit voor elkaar gekregen om te voorkomen dat de raampjes aan de kastwand werden vastgekit, en dus de bijenruimte te vinden, en Langstroth wél, in 1850. Dit is in zekere zin de tragiek van Dzierzon, in weerwil van bewonderaars die de uitvinding voor hém claimden.
Dirks refereert dan ook aan hem als een ‘voorloper’ van Langstroth, maar dan in achterbehandelingskasten. Deze ‘Dzierzonkasten’ zette hij naast en op elkaar in een gebouw waarin hij zijn volken binnen kon behandelen: het bijenhuis met achterbehandelingskasten, zoals wij dat kennen in het Duitse taalgebied, was ontstaan.
Dzierzon wilde op zijn leerstanden laten zien hoe je een rendabele imkerij kon opzetten. In zijn zoektocht hiernaar zette hij sterk in op het gebruik van de Italiaanse bij, Apis mellifera ligustica. Zijn beweegredenen waren overigens niet van puur economische aard: hij meende dat de gele kleur ervan zich goed voor genetische observaties zou lenen.
Parthenogenese
In 1835 deed Dzierzon de ontdekking die hem wereldberoemd zou maken, maar waarover hij pas tien jaar later zou publiceren. Hij ontdekte dat een koningin die niet kon vliegen alleen maar darren produceerde. Zoals het zo vaak gaat was ook dit een toevalsontdekking. Twee zwermen, een voorzwerm en een nazwerm, kwamen terecht in één van zijn kasten. De jonge moer doodde de oude, maar de oude moer had wel de jonge moer zo beschadigd dat deze niet meer kon vliegen. Hoewel de dubbele zwerm sterk was en snel de raten uitbouwde produceerde de jonge koningin alleen maar darren. Toen Dzierzon haar onderzocht bleek dat haar zaadblaas leeg was.
De zienswijze van Dzierzon was revolutionair in die dagen en leidde tot veel geruzie. Van alle kanten werd hij verketterd en aangevallen. Zo resulteerde deze bevinding in een heftige botsing met de kerk, die zijn vondst als ketterse godslastering afdeed. Gaandeweg echter heeft Dzierzon het gelijk aan zijn zijde gevonden, gesteund door microscopisch onderzoek van zaadblaasjes van onbevruchte en bevruchte koninginnen.
Als Dzierzon in 1853 voor het eerst een raszuiver ligustica-volk verkrijgt ontleent hij hieraan verdere bevestiging van de parthenogenese van de dar: een gele dochterkoningin van dat volk, standbevrucht door donkere darren, leverde hybride werksters op, maar alle darren waren geel. Zo werden ongewenste kruisingen gemakkelijk herkend. De kruisingen met de tot op dat moment wijdverspreide donkere bij leverden echter vaak agressieve hybriden op. Dit had tot gevolg dat imkers de ligustica zuiver wilden houden. Overal ging men er toe over de inheemse donkere bij te vervangen.
In de hitte van de strijd vocht Dzierzon de pauselijke onfeilbaarheid aan, waardoor hij in 1869 moest terugtreden uit het priesterambt. Deze onenigheid, naast zijn betrokkenheid bij lokale politieke aangelegenheden, leidden tot zijn excommunicatie in 1873. Hij onderhield daarna wel contact met de katholieke kerk, en in 1905, één jaar voor zijn dood, verzoende hij zich toch nog met haar.
J. Dirks
Oorspronkelijk uitgegeven door P.K. Braat, Dordrecht, 1861
Uitgeverij De Laatste der Mohikanen, 2022
ISBN 9789085485100
€ 19,95