Mijn favoriete manier van koninginnen telen. Maar iedere koninginnenteler heeft zo zijn eigen methode. En er zijn heel veel wegen die naar Rome leiden. Het belangrijkste is om de methode goed in de vingers te hebben. Ik moet er wel bij zeggen dat dit niet een methode is om grote aantallen koninginnen te kweken, maar dat is in mijn kleine imkerij ook niet nodig.
De methode
Het pleegvolk moet natuurlijk sterk zijn en de hele kast goed bezetten. Zonder goed pleegvolk nu eenmaal geen goede koninginnen. Aan het eind van deze pagina staat de methode schematisch weergegeven.
Negen dagen voor het begin van de teelt wordt de koningin gezocht -soms niet eenvoudig in een sterk volk-, maar het moet gebeuren. Het raampje met de koningin wordt tijdelijk veilig weggezet, bijvoorbeeld in een drieraamskastje. Nu ruimen we de bovenste bak leeg. Dat kan een broedkamer zijn of een honingkamer, bij eenbaksimkeren. Daarbij vegen we de bijen in de onderste broedkamer. Hoe meer bijen we hebben, hoe beter de teelt zal lukken. Ook proberen we zoveel mogelijk broedramen in de onderste bak te plaatsen. De resterende ramen kunnen naar andere volken.
Daarna leggen we een moerrooster op de broedkamer en zetten een lege broedbak terug. Daarin plaatsen we het broedraam met de koningin en links en rechts daarvan 2 lege, uitgebouwde ramen. Er zitten dus in totaal vijf ramen in deze bak. Naast de vijf ramen zetten we een tussenschot. Eén raam uit de bovenste bak gebruiken we om de lege plek in de broedkamer op te vullen.
Als we het heel goed willen doen zetten we ook een stuk moerrooster voor het vlieggat om binnenvliegen van vreemde moeren te verhinderen. Dit soort gebeurtenissen is niet hypothetisch: het gebeurt werkelijk. We moeten trouwens wel voortdurend oppassen dat er geen darren in vast komen te zitten. Vaak controleren is dus de boodschap.
Negen dagen later is alle broed gesloten. Nu is het tijdstip aangebroken om het pleegvolk moerloos te maken. Allereerst kijken we de broedkamer na op eventueel aangezette moerdoppen. Dat is zelden het geval, overigens. Alle doppen worden weggebroken. Vervolgens nemen we een raam weg uit de broedkamer, liefst met zo weinig mogelijk broed erop. Iedere bij, huidig of toekomstig, telt in het pleegvolk. In plaats daarvan komt een raam met 1-1,5 dagen oude larven uit de bovenste bak, vanzelfsprekend zonder de koningin, op een centrale plek in het broednest. Dit raam markeren we, bijvoorbeeld met een punaise.
De koningin doen we met een broedraam in een afleggerkastje, samen met bijen, afkomstig uit andere volken. Dit kan zonder gevaar in mei/juni. In feite is dit een koninginneaflegger. We gebruiken hiervoor niet de bijen uit de bovenste bak, want die zijn veel te hard nodig voor de teelt. Die vegen we vanuit de bovenste bak in de broedkamer. De nog resterende broedramen uit de bovenste bak kunnen we geven aan andere volken die deze kleine extra belasting wel aankunnen. We kunnen eventueel de nu lege bovenste bak terugzetten, als we er een voeremmertje in willen plaatsen.
Nu komt het hoofddeel van de teelt. Na zes uur, of nog liever de volgende dag, geven we dan het teeltraam met de larven van onze keuze, van een excellent volk, natuurlijk. Of die larven verkregen zijn via boogsnede of overlarven of via strookjes cellen met broed doet er eigenlijk niet toe. Het gemarkeerde broedraam dat we kort tevoren tijdelijk hadden ingebracht wordt nu uit het volk genomen, uiteraard na alle bijen ervan afgeschud te hebben, en aan een ander volk gegeven. Eventuele moerdoppen op dit raam breken we weg.
Op de plek van dit raam komt dan het teeltraam. Dit mag niet meer dan 20-25 cellen bevatten (wat ietwat lastig te controleren is als we een boogsnede gebruiken). Tenslotte voeren we, als er geen dracht is, het volk, liefst met verdunde honing in de verhouding 1 deel honing op 1 deel water. Hiermee gaan we door tot alle moerdoppen gesloten zijn (4 tot 5 dagen). Dit voeren met verdunde honing wordt door koninginnentelers essentieel geacht voor een geslaagde teelt.
Twaalf uur na het inhangen van het teeltmateriaal controleren we het aantal aangenomen doppen. 15 tot 20 zou een heel mooi resultaat zijn. Meer dan dit zou kunnen resulteren in kwalitatief niet bevredigende jonge koninginnen, want dan moeten de voedsterbijen hun aandacht te veel verdelen.
De crux van de methode zit ‘m in het feit dat de cellen dus in hetzelfde pleegvolk verblijven tot het inkluizen toe, of zelfs totaan het uitlopen van de jonge koninginnen, als we niet besluiten om de gesloten doppen in een broedstoof onder te brengen. Het volk wordt dan tenslotte opgesplitst en gebruikt om de bevruchtingskastjes mee te vullen. Als we naar een paringsstand reizen is het wel een vereiste om alle darren te verwijderen, voordat we de kernvolkjes maken.
De teelt kost dus een productievolk, maar gaat minder ten koste van de kracht van andere volken dan wanneer we de starter en finisher-methode gebruiken (elders afdoende beschreven).
Doordat de doppen vanaf het begin totaan het sluiten voortdurend van voedersap worden voorzien en er niet, zoals bij de starter en de finisher, een voederstop kan optreden bij het overbrengen van de doppen van de starter naar de finisher, worden de larven optimaal verzorgd gedurende hun hele larvale bestaan.
Door het gebruik van bijen uit het pleegvolk voor het vullen van de bevruchtingskastjes ontstaan heel harmonische kernvolkjes, waarmee de kans op een succesvolle bevruchting toeneemt.
Vaak wordt aangeraden om de koningin al 9 dagen voor het begin van de teelt uit het volk te nemen. Dit staat bekend als ’teelt in een moerloos volk’. Deze methode heeft echter het nadeel dat de bijen veel kracht verspillen aan het in wilde haast optrekken van moerdoppen, die dan pas na 9 dagen worden gebroken. Op dat moment is de echte pleegstemming echter al aan het verlopen. Bij de hier beschreven methode heeft het volk voortdurend open broed te verzorgen, wat bijdraagt aan een maximale productie van voedersap.
Menigeen zal zich afvragen waarom het nodig is om eerst 6 uur, of zelfs langer, een broedraam in te brengen in plaats van direct het teeltmateriaal. Dit heeft het voordeel dat er voedsterbijen naar deze plek worden gelokt, die onmiddellijk aan het werk slaan zodra het teeltraam wordt ingebracht.

Literatuur:
Friedrich-Karl Tiesler & Eva Englert: Aufzucht und Verwendung von Königinnen. 2013. 3e druk. ISBN 978-3-9815547-79.
