Ingrepen volgens Bretschko

Eigenlijk moeten we liefst zo weinig mogelijk in onze volken rommelen, ook al houden we ons daar uit pure nieuwsgierigheid lang niet altijd aan…

Josef Bretschko, die ik al vaker opvoerde op deze pagina’s, beschreef in zijn imkermethode het minimum aantal ingrepen in het bijenjaar om te allen tijde heer en meester van de situatie te blijven. Hierna een korte opsomming, die voor mij nog steeds een goed uitgangspunt voor het imkeren vormt.

Uitwinteringsrevisie

Tegen midden-maart of begin april, afhankelijk van het weer. IJkpunt is het begin van de wilgenbloei.
Doelen: Controleren op moergoedheid en gezondheidssituatie. Vaststelling voedselvoorraad en uitwinteringssterkte. Ruimtecorrectie van zwakke volken, eventueel vereniging. Reiniging of omwisseling bodems.
Op dit moment moet in alle volken broed aanwezig zijn. Zo niet, dan is het volk moerloos of de koningin deugt niet meer. Zulke volken kunnen, als er nog genoeg bijen in zitten en ze niet ziek zijn, verenigd worden met een aflegger.
Als er sprake is van ingezonken celdeksels, dode larven, veel mummies in de cellen of op de Varroalade, is het veiliger om het volk op te ruimen.
Er moet minimaal nog zo’n 10 kg voer aanwezig zijn opdat het volk de aansluiting zal kunnen vinden bij de voorjaarsdracht. Als er te weinig voer aanwezig is, is het bijhangen van voerramen -liefst uit een rijk voorzien volk- de meest elegante oplossing.
De volkssterkte bij uitwintering hangt allereerst af van de volkssterkte bij inwintering en van de kwaliteit van de winterbijen (Varroa!). Als volken te sterk zijn gekrompen in de winter is het nuttig de beschikbare ruimte te verkleinen.
Als een volk verloren is moet men daar, hoe vervelend op zich ook, niet al te zwaar aan tillen: het is natuurlijke selectie aan het werk, tenzij de imker grote fouten heeft begaan. Wél moet er geanalyseerd worden waardoor het volk het niet gehaald heeft. Houd er rekening mee dat zelfs in de beste gevallen zo’n 10% van de volken het loodje legt of zozeer verzwakt is dat het niet goed meer op eigen kracht verder kan.
Tussen uitwinterings- en lenterevisie neemt de volksomvang nog af doordat de productie van jonge bijen het afsterven van de winterbijen nog niet bij kan houden.

Lenterevisie

Op het moment van het begin van de bloei van kers en paardenbloem, zo’n 3 tot 6 weken sinds de wilgenbloei.
Doelen: Controle op gezondheid, toestand van het broed en voedselvoorraad. Elimineren van zwakke volken, eventueel door vereniging, na doding van de onbevredigende moer.
De lenterevisie valt samen met het einde van de eerste ontwikkelingsfase van het volk. Doordat er nog maar relatief weinig bijen zijn is het een goed moment om de toestand van het broed nauwkeurig te onderzoeken. Het is belangrijk zich te realiseren dat bij te weinig bijen er van snelle uitbreiding van het broednest ook geen sprake kan zijn. Ook moet men zich ervan bewust zijn dat volken een (aangeboren) verschil in ontwikkelingsritme hebben. Daardoor is het moeilijk te vermijden dat de volken op één en dezelfde stand op een gedifferentieerde manier behandeld moeten worden.
Er lopen nu zo veel jonge bijen uit dat het verdwijnen van de winterbijen meer dan goedgemaakt wordt. Als er veel tijd zit tussen wilgen- en kersenbloei, gaat de ontwikkeling van de volken vrij langzaam, met een geringe zwermneiging. Maar bij een steile broedcurve kan het heel snel gaan, met een navenant sterke zwermneiging.
Op het moment van de lenterevisie moet er nog minimaal zo’n 5 kg voer in de volken zitten, liefst onderin (bij een bedrijfsvoering met 2 broedbakken), zodat de opwaartse tendens van de moer niet verstoord wordt.
Tijdens de kersenbloei is de bouwdrift van de volken op z’n sterkst: dit is hét moment om de volken veel te laten bouwen en oude lege raten weg te halen. Ik plaats de ramen met kunstraat tussen voerraam en stuifmeelraam, niet midden in het broednest, zodat ook bij periodes van slecht weer het broednest niet verbroken raakt.

Eerste correctieingreep

Deze valt zo’n 2 tot 3 weken na de lenterevisie, ten tijde van de bloei van appel en koolzaad. De volken zitten nu in tweede fase van de opwaartse ontwikkeling en worden met de dag sterker. Doel is het opkomen van zwermstemming in de volken te vertragen of zelfs volledig te onderdrukken door het geven van ruimte en het aanwakkeren van bouwdrift.
De volken hebben nu zo ongeveer hun broedmaximum bereikt en gaan hun kritieke fase in. Essentieel hierin is dat de volken niet gehinderd worden in hun opwaartse tendens. Bij het imkeren met twee broedbakken moet vermeden worden dat de onderste bak te vol raakt met bijen. Als niet ingegrepen wordt ontstaat de zwermstemming en beginnen de volken met de voorbereidingen daartoe, zelfs als daarna alsnog extra ruimte wordt gegeven.
Volken waarbij nu nog geen honingkamer kan worden geplaatst kunnen beter opgeruimd worden, het beste door een sterk volk bovenop het zwakkere te plaatsen, met wegneming van de slecht presterende moer, uiteraard. Twee zwakke volken met elkaar verenigen werkt niet zo goed in de praktijk.
Na de eerste correctieingreep moet het broednest zich nu snel naar boven verplaatsen, als teken voor een spanningsvrije ontwikkeling van het volk. Deze opwaartse tendens werkt onvoldoende bij zwakke volken.
Het gebruik van moerroosters houdt deze opwaartse tendens niet tegen. Het zal echter de zwermneiging van het volk mogelijk enigszins versterken. Anderzijds heeft het gebruik ervan ontegenzeggelijk voordelen bij de controles op zwermstemming en de honingoogst.
Mochten bij sommige volken al moerdoppen aanwezig zijn, dan ligt het maken van een broedaflegger voor de hand, met 2 à 3 broedramen en de daarop zittende bijen. Alternatief kan men een tussenaflegger maken, waarbij een separator (of Snelgrovebord) de moer scheidt van het grootste deel van het broed: broeddistantiëring. Heeft men een rijpe moerdop voor de moerloze eenheid, dan kan wat tijd gewonnen worden, anders moet men er zorg voor dragen dat er zich open broed in de moerloze eenheid bevindt, zodat de bijen zelf een nieuwe moer kunnen opkweken. Uiteindelijk kunnen de 2 eenheden weer verenigd worden, onder eliminatie van de oude moer. Dit is dan nog op tijd om de hoofddracht binnen te halen en natuurlijk ruim op tijd voor de dracht op heide of reuzenbalsemien. Als tussenafleggers herenigd worden kan er wel opnieuw zwermstemming ontstaan.

Tweede correctieingreep

Vindt plaats 1 of 2 weken na de eerste correctieingreep, dus in feite heel snel daarna. Misschien ergens tussen 10 en 15 mei of 2 weken later als de lente koud uitvalt. Doel is het afbouwen van spanningen in het broednest en het vasthouden van de volkssterkte voor de hoofddracht. Vaak komt dit in de praktijk neer op zwermverhindering.
De bijen staan nu vlak voor hun broedmaximum of hebben dit zelfs al bereikt. Bij veel volken heerst er zwermstemming en daar moet de imker met deze tweede correctieingreep wat aan doen. De zwermstemming wordt door veel factoren beïnvloed, zowel intern (genetisch, volkssterkte, leeftijd koningin) als extern (dracht, weersomstandigheden).
Als de helft van de broedmassa uit het volk wordt gehaald wordt de zwermstemming uitgesteld. Dit kan door het maken van broedafleggers inclusief bijen of door broeddistantiëring, met name door het maken van tussenafleggers. Zowel het aftappen van bijen en broed als de broeddistantiëring gaat ten koste van de honingopbrengst, maar veel minder dan het verlies van een zwerm. Als de zwermstemming erg ver gevorderd is zorgt het maken van een tussenaflegger er voor dat de zwermstemming in ieder geval tijdelijk verdwijnt.
Leidend bij de planning van de ingreep is niet de leeftijd van de koningin, maar de ontwikkelingstoestand van het volk. Dit betekent dat de ingreep niet bij alle volken zal plaatsvinden.

Schatting van de voedselvoorraad

Bij iedere correctieingreep moet gekeken worden naar de voedselvoorraad. Deze mag eigenlijk nooit onder de 5 kg zitten. Is die niet aanwezig, dan moet bijgevoerd worden. Maar tegelijkertijd moet ervoor gewaakt worden dat het toegediende voer zich niet vermengt met latere nectar. Dit is niet altijd even eenvoudig. Bij de planning moet men de lange-termijn weersvoorspelling goed in de gaten houden. Als men (eigen!) honing voert is er natuurlijk geen vuiltje aan de lucht.
De aanleg van voedselvoorraden door de volken hangt erg van het seizoen af. In het voorjaar, tijdens de opbouwfase, hebben bijen de neiging tot een groot verbruik. Pas tijdens de afbouwfase beginnen ze zuiniger en voorzichtiger met de opgeslagen voorraad om te gaan.

Honingoogst

Het moment van oogsten wordt uitsluitend bepaald door de rijpingstoestand van de honing. Maar reizende imkers hebben het hier iets minder makkelijk dan standimkers, aangezien het tijdstip van de reis naar de volgende dracht hen dwingt om tot oogsten over te gaan. Ook het winnen van monoflorale honing kan de imker wel eens verleiden tot oogsten voordat volledige rijping heeft plaatsgevonden. Maar ik heb liever rijpe gemengde honing dan onrijpe monoflorale. In alle gevallen geldt dat er na het oogsten nog minimaal 5 kg voorraad in de kasten moet zitten om zo de tijd tot de volgende dracht, dan wel het inwinteren van de volken, te overbruggen.

Zomerrevisie

Op z’n laatst begin augustus. Doelen: Afsluiting honingoogst. Controle op gezondheidstoestand. Indeling volken naar sterkte. Besluit tot overwintering op 1, anderhalf of 2 bakken. Vorming van reservevolken, indien nodig. Begin wintervoedering en Varroabehandeling. Eventueel volken klaarmaken voor late dracht op reuzenbalsemien, honingdauw, heide.
Na het oogsten van de honing wordt nu besloten welke volken de winter in gaan, en met name welke nog van een jonge koningin moeten worden voorzien. De prestaties van de volken zijn in de volkenadministratie terug te vinden. Met name de kwaliteit van het broednest is hier doorslaggevend. Tijdens de zomerrevisie wordt de beschikbare ruimte aangepast aan de sterkte van de volken.