Aalsteren, oftewel: de Aalster methode. Wie zou er vandaag de dag nog aalsteren? Toch was het zo’n 60 jaar geleden de meest gebruikelijke manier van imkeren in Nederland. Hoe ging dat aalsteren in zijn werk?
Het ontstaan
Deze oude imkermethode is rond 1950 uitgedacht in het Brabantse Aalst, even ten zuiden van Eindhoven, en later verfijnd door de beroemde Ir. Mommers op de proefbijenstand ‘De Ambrosiushoeve’ (daar zou nog eens een keer iets over geschreven moeten worden) in Hilvarenbeek. Het is eigenlijk een bijzondere vorm van een twee-koninginnensysteem.
Na de Tweede Wereldoorlog begonnen Nederlandse imkers geleidelijk aan met kasten te werken, maar ze wisten niet goed hoe dat precies aan te pakken, gewend als zij waren aan de methoden uit de korfimkerij. Bij de overgang naar de losse bouw werd er in de beginjaren veel geëxperimenteerd. Het is heel boeiend om in oude jaargangen van het Groentje nog eens na te lezen hoe dat er in de jaren dertig van de vorige eeuw aan toe ging. Het is allemaal gedigitaliseerd en staat op het internet.
De methode
Bij het aalsteren gaat het om een zwermverhinderingsmethode, waarbij vlak voor de zwermtijd, dus net na de fruit- en koolzaaddracht, een veger wordt gemaakt met de oude koningin. Die techniek heeft iedereen die de basiscursus heeft gevolgd, in huis. Je moet wél de koningin opsporen, maar dat lukt in de vroege lente meestal zonder al te veel problemen.
De veger met de oude koningin zetten we vlak naast het moerloze hoofdvolk, bijvoorbeeld in een zesramer. Doel is om het hoofdvolk enige malen te versterken door dat groter wordende kleine volkje te laten afvliegen op het hoofdvolk. Vandaar dat de veger vlak naast het hoofdvolk moet worden opgesteld. Door de oude koningin vóór de zwermtijd weg te nemen voorkomen we dat het volk gaat zwermen.
Wat gebeurt er als we een veger maken? Het hoofdvolk gaat nu doppen aanzetten. Op de 12e, of uiterlijk de 13e, dag moeten we die doppen breken om het afkomen van nazwermen te voorkomen. In het hoofdvolk is er, nadat het broed van de oude koningin gedekseld is, een tijd lang geen broed meer te verzorgen. De uitlopende jonge bijen zijn dus krachtig en snel inzetbaar voor de zomerdracht.
De zomer en de vroege herfst
Als we die veger nu maar gewoon laten doorgroeien zal hij waarschijnlijk snel gaan zwermen, ook al doordat er een oude koningin in zit, die immers eerder zal gaan zwermen dan een jonge. Om dit te voorkomen laten we de veger zo’n zes weken na het maken afvliegen op het hoofdvolk, dat inmiddels zelf wel een jonge koningin zal hebben geteeld. Waarschijnlijk is er ook al een broednest aangelegd, als alles goed is gegaan. We zetten de veger een stukje naar voren uit de rij of bovenop de kast van het hoofdvolk. De vliegbijen uit de veger vliegen nu bij het hoofdvolk naar binnen en versterken dit behoorlijk. Zoals ook bij het maken van vliegers geldt, moet het voor dit afvliegen wel goed weer zijn, anders vliegen er te weinig bijen af.
Tijdens de heidedracht kan de imker eventueel nog een keer hetzelfde trucje uithalen, of anders ramen met uitlopend broed uit de veger in het hoofdvolk overhangen. Kortom: het hoofvolk haalt de dracht binnen, terwijl de veger steeds opnieuw weer op krachten moet komen. Toch kunnen zulke vegers, als ze maar goed verzorgd worden, wel degelijk succesvol overwinteren.
Veel imkers vonden dat herhaaldelijk laten afvliegen overigens maar veel gedoe. Ze gaven de vegers eenvoudigweg meer ruimte, maar dat ging dan ten koste van het hoofdvolk. Op die manier verwaterde de methode, want het wezen ervan, het versterken van het hoofdvolk, werd uit het oog verloren.
Het volgende voorjaar, vlak vóór de kersendracht, worden hoofdvolk en veger weer verenigd en zo is het aantal volken weer op het oude peil.
Voor- en nadelen
We moeten wel bedenken dat de methode erg was gericht op een rijke zomerdracht zoals we die vroeger kenden: boekweit, klaver, zomerbloemen. Dat hebben we nu op veel plekken niet meer, jammer genoeg. De dracht is sterk verschoven naar het voorjaar en daar past de methode toch wat minder goed bij. Wist u trouwens dat de voorjaarshoning grotendeels wordt binnengehaald door de op hun eind lopende winterbijen?
Verder is najaarsvereniging misschien ook beter dan voorjaarsvereniging; je hoeft maar één volk te voeren in plaats van twee en dat scheelt geld en tijd. Zo’n volk gaat sterker de winter in en hoe je het ook wendt of keert, een volkje overwinteren in een zesramer is toch niet het allereenvoudigste.
Een groot voordeel van voorjaarsvereniging is dat moerloosheid van een volk eigenlijk niet zo’n ramp is, want je kunt door die vereniging die moerloosheid eenvoudig opheffen. Ja, ook vroeger kwamen volken soms slecht de winter door en moerloosheid of darrenbroedigheid is van alle tijden. In het voorjaar gaat dat verenigen meestal probleemloos met de krantenmethode tussen de twee volken.
Er ging natuurlijk ook wel eens wat fout. Bijvoorbeeld dat de jonge moer niet bevrucht raakte of zelfs niet in het volk terugkeerde van haar bruidsvluchten. Geen nood: dan werden hoofdvolk en veger weer verenigd. Zo was het een methode die duidelijkheid gaf, óók aan de beginnende imker.
Wat was nou eigenlijk de verdienste van deze methode? Allereerst was het een goed uitgedokterde en heldere methode, en dat hielp de beginnende kastimkers destijds enorm bij de omschakeling naar de losse bouw. Maar wat in de praktijk vaak gebeurde was dat de imker een veger maakte in het voorjaar en vond dat hij daarmee genoeg geaalsterd had. Zoals gezegd, was dat nou net niet de bedoeling.
Een ander veel gehoord bezwaar was dat de bijen koninginnen optrekken van redcellen. Dat werd lange tijd als ongunstig ervaren: zulke koninginnen zouden minderwaardig zijn. Huidige inzichten stellen dat dit bezwaar eigenlijk helemaal niet zo groot is. Als we tegenwoordig een verzamelbroedaflegger maken doen we in feite toch precies hetzelfde. Waar het op aan komt is dat er genoeg jonge werksters aanwezig zijn en stuifmeel om de koninginnenlarven van voldoende koninginnengelei te voorzien. Eigenlijk is het hoofdvolk starter én pleegvolk in één. In dit verband wil ik nog even verwijzen naar mijn artikel ‘2×9=Golz’ (Bijenhouden 2021 nr. 2), waarin een koninginnenaflegger gemaakt wordt en het hoofdvolk twee keer doppen aanzet. Maar van afvliegen of anderszins versterken is in deze methode geen sprake.
Al dat afvliegen is trouwens ook wel erg belastend voor beide volksdelen. Het ontwricht de harmonieuze samenstelling van de volken behoorlijk. En in de praktijk ging dat afvliegen vaak dan ook lang niet altijd goed.
Langzamerhand raakte imkerend Nederland ook sterk geïnteresseerd in selectie. Het was de tijd van de introductie van de carnica. Als je redcellen gebruikt is selectie moeilijk te verwezenlijken, tenzij je een raam met carnica-eitjes en -larven inhangt.
